Levinas stelt in zijn filosofie de Ander centraal; door de ander werkelijk te zien worden wij zelf mens. Het kijken naar de ander is in de ogen van Levinas een proces. Om de ander werkelijk te zien is een ontwikkeling nodig. Hij heeft in zijn filosofie een aantal voorwaarden benoemd die de mens in staat stellen om een moreel, ethisch en verantwoordelijk wezen te zijn. De eerste voorwaarde is dat we een zekere onafhankelijkheid moeten ervaren ten opzichte van anderen en de omgeving; er heer en meester over zijn. Vanuit die onafhankelijkheid zijn we in staat om te genieten – onze behoefte te bevredigen – vanuit een onthechte gehechtheid. Het is een directe en zintuiglijke vorm van bevrediging zonder begeerte wat meer gaat over een gemis en het streven om het gemis te vervullen.
De mens als zingever; we willen een maakbare, voorspelbare en zekere wereld ervaren. We doen dat door genieten, grijpen en begrip: We kunnen nu al genieten van de vakantie die het komende jaar geboekt is; we ‘verorberen’ al het beeld over het strand, de reizen, het eten voordat het plaats vindt. We werken (grijpen) niet alleen om geld te verdienen maar ook om onszelf uit te drukken in een betekenisvolle wereld. We nemen door het werk een positie in. Het vermogen om over zaken na te denken geeft ons veel begrip voor situaties die prettig maar ook niet fijn zijn. We zoeken naar een zingevende duiding waardoor datgene wat niet fijn is toch een betekenis krijgt. Door het begrip, denken we de wereld te kunnen duiden en een zekere zinvolheid te geven.
Het lijden dendert daar soms dwars door heen. Even kan het ons helpen een duiding te geven maar als het begrip gekomen is, kan het zijn dat het lijden doorgaat als een vloedgolf. In die zin – zo zegt Levinas – is het lijden zinloos. Het is er zomaar, zonder reden, gewoon omdat het kan. Nietzsche schreef dat het lijden ons sterker maakt; dat geluk en ongeluk tweelingen zijn, die samen opgroeien, dan wel samen klein blijven: “Wie het hemelhoog juichen leren wil, moet ook op het ‘ten dode bedroefd’ voorbereid zijn”. Hij zegt daarmee dat ‘wat ons niet dood maakt, ons sterker maakt’. Volgens Levinas is dat ‘sterker worden’ niet gericht op harder zijn, meer aankunnen of het lijden met opgeheven hoofd zonder klachten aan kunnen maar gericht op heel iets anders.
Levinas stelt dat het lijden een zekere toegangspoort is naar de ander; als het ‘ik’ losgelaten wordt, als de focus niet meer op de eigen behoefte gericht is, komt er ruimte voor de ander. Het besef van de eindigheid, dat mijn streven tot zelfhandhaving uiteindelijk schipbreuk moet gaan lijden geeft mij het inzicht om het bestaan ‘los te laten’. Dit ‘los laten van het IK’ geeft ruimte om de Ander werkelijk te gaan zien. In die zin vernietigt pijn zelfingenomenheid, arrogantie en onverschilligheid. Het opent de ogen en maakt de blik op de wereld anders. Dit proces van opening, van toegang krijgen tot, heeft alleen betrekking op jezelf. Het lijden van anderen kunnen we op deze manier niet duiden of betekenis geven. Het gaat alleen over ‘mijn pijn, mijn lijden’.
Binnen de zen wordt gesproken over de ‘Poortloze Poort’. Het gaat over het binnenstappen zonder dat het IK binnen stapt. Het is het mediteren en zitten op je kussen zonder enig belang of doel. Het is het ervaren en ontvankelijk zijn, kwetsbaar en vol vertrouwen. Uiteindelijk opent deze houding het ‘hart’ en kan je de Ander zien zoals die is, naakt en onomwonden.