Moge de liefde leven en onze tijd omhelzen

Radicaal optimisme: onbaatzuchtig mededogen (2)
februari 10, 2022
Empathie en compassie
april 13, 2022
Laat alles zien

Moge de liefde leven en onze tijd omhelzen

Vandaag een tekst van Elsbeth Wolf. Met de beelden uit Boetsja (Oekraïne) voor ogen is het een moeilijke tekst.

Tijdens de viering van 4 en 5 mei vorig jaar stonden we stil bij het feit dat we in West- Europa al 76 jaar in vrede samenleven. De oorlog in Oekraïne raakt aan de wonden die de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog in onze collectieve ziel hebben achtergelaten. De huidige oorlog raakt ons directer in al onze vezels dan de oorlogen die al decennia lang in het Midden-Oosten, Syrië en Afghanistan voortwoekeren. Er speelt een grotere urgentie door de culturele en geografische nabijheid; de dreiging en gevoelens van onveiligheid zijn acuter. Toch gaat het om hetzelfde geweld en dezelfde verschrikkingen van menselijk leed en ontberingen met enorme aantallen ontheemde mensen en kinderen tot gevolg. Zo werkt het nu eenmaal. Maar er is geen verschil! We zijn allemaal mensen en we leven allemaal met dezelfde behoeften en nood aan veiligheid en vrede.

Iedereen reageert er verschillend op. Er zijn mensen die concreet en voortvarend in actie komen, die gehoor geven aan een innerlijke stem en er zijn mensen die gekweld worden door een gevoel van machteloosheid, angst of verdriet. Voor Etty Hillesum, die in 1943 in Auschwitz werd vermoord, waren de steeds strikter wordende vervolging, de razzia’s en dreigende deportaties van de Joodse bevolking, aanleiding tot een radicaal en nietsontziend zelfonderzoek. Dat deed ze in relatie tot de chaotische tijd waarin ze leefde, die bij haar tot overgave en ultieme zelfopoffering leidde, niet door dit lijdzaam te ondergaan, maar als een zelfbewuste daad. Ze dook niet onder en bleef onvoorwaardelijk solidair met de mensen die geen mogelijkheid hadden om onder te kunnen duiken. Ze voelde hoe ze door een diepere werkelijkheid werd gedragen en gevoed en begon te bidden: “Als ik bid, bid ik nooit voor mezelf, altijd voor anderen, of ik houd een dolzinnige, kinderlijke of doodernstige dialoog met dat allerdiepste in me dat ik gemakshalve maar God noem.” […] “En hiermee is misschien het meest volkomen uitgedrukt mijn levensgevoel: ik rust in mijzelve. En dat mijzelve, dat allerdiepste en allerrijkste in mij waarin ik rust, dat noem ik ‘God” (1981: 7). In het woord ‘God’ kunnen we ook onze ‘ware natuur of boeddhanatuur’ lezen.

In haar dagboek schrijft ze op 19 februari 1942: ”De mensen, ja de mensen, maar bedenk dat je daar zelf ook onder valt.” […] “En die rottigheid van de anderen zit ook in ons. Ik zie werkelijk geen andere weg dan dat ieder van ons in zichzelf inkeert en alles in zichzelf uitroeit en vernietigt, waarvoor hij of zij meent anderen te moeten vernietigen. Ik geloof niet dat we in de buitenwereld ook maar iets kunnen verbeteren, wat we niet eerst in onszelf moeten verbeteren. En dat lijkt me de enige les van deze oorlog”. […] “Men moet wel veel in zichzelf uitrukken en uitroeien, om er een ongedeelde ruimte te laten ontstaan voor de grote gevoelens en verbondenheden”. Ja, het is heel hard werken om daadwerkelijk de pijn van de ander te voelen, zoals de Avatamsaka soetra: ‘’Dit is de plaats van al degenen, die bereid zijn in dit lijden af te dalen, en precies diezelfde pijn te ervaren in zichzelf”.  ‘Jouw pijn is mijn pijn.’ Ze besluit met de zin: “Laten we ervan doordrongen zijn, dat iedere atoom haat die wij aan de wereld toevoegen, de wereld onherbergzamer maakt dan ze al is”. Haar woorden resoneren één op één met een tekst uit een van de oudste boeddhistische geschriften uit de Dhammapada: ‘Want nooit komen uitingen van haat in deze wereld tot rust door haat, maar enkel door liefde komen ze tot rust. Dat is de eeuwige wet.’ In de dagelijkse werkelijkheid is ons ego een hardnekkige spelbreker en we houden dat in stand door ons gelijk te willen halen, de controle te willen houden, of ons stempel te willen drukken. Het is zwoegen, vallen en opstaan en weer opnieuw beginnen. (Bron: Elsbeth Wolf van de zendo Maha Karuna Ch’an)

Comments are closed.