De crisis zit ín ons, niet buiten ons
juli 5, 2022
Sporen in de geest
augustus 23, 2022
Laat alles zien

Steeds weer brood bakken

Shunryu Suzuki leert ons dat de kracht van de beoefening zit in de constante herhaling. Als je animo voor herhaling verdwijnt, zal je oefening heel moeilijk worden. We kennen dat ook vanuit het begrip “de tienduizend uren” voorwaarde: om meesterschap in iets te krijgen zal je intens – duizenden uren – moeten oefenen. De racket van Nadal is geen racket meer maar een verlengstuk van zijn hand, zijn arm, zijn ogen en benen. Het is bij zijn lichaam gaan horen. Als je uren leert te gaan zitten, als je duizenden malen de Hartsutra leert opzeggen, als je tienduizenden keren leert te buigen, gaat er iets gebeuren. Dat wat gaat gebeuren is niet je doel maar een gevolg van de constante herhaling.

In het India uit de tijd van de Boeddha – zo 2700 jaar geleden – dacht men dat het geestelijk potentieel gevangen gehouden werd door een sterk lichamelijk aspect. Dierlijke driften, verlangens en patronen van verslaving kwamen uit dat lichamelijk aspect voort. Om tot een vorm van verlichting te geraken diende je dus dat lichamelijk aspect te gaan verzwakken en je te gaan richten op verschillende vormen van onthouding. De ascese werd in die tijd door velen gevolgd. Religies in het Westen zijn daar in zekere zin meegegaan: vele leefregels uit een religie geven je richtlijnen over wat kan en wat niet, over wat genuttigd mag worden en wat niet. Onthouding hoorde daarbij. Vleselijke lusten – nu zouden we dat seksualiteit noemen – werden 40 jaar geleden nog als zondig beschouwd. En zelfs nu, in een ogenschijnlijke open samenleving, mag je op basis van etikettering (LHBTI…), gebaseerd op geformuleerde rechten van de Mens, zijn wie je denkt te zijn.

De Boeddha heeft dat pad in zijn tocht naar verlichting ook gevolgd. Ook hij is asceet geworden en is bijna gestorven door een intense onthouding. Hij ontdekte daarbij dat er nooit een eind kwam aan de inspanningen om jezelf lichamelijk te zuiveren en dat de oefeningen daardoor uiterst idealistisch werden. Als je denkt dat je je lichamelijke kracht voldoende kunt verzwakken om je geestelijke kracht te bevrijden, dan duurt je vrijheid slechts zolang als je ascese beoefent.  Om je dagelijkse leven weer te kunnen hervatten, moet je je fysieke lichaam weer versterken, en om je geestelijke kracht terug te krijgen, moet je vervolgens je lichaam weer verzwakken. Dit proces moet je eindeloos herhalen. Schuld is bij dit constante proces de drijfveer.

De Boeddha ontdekte een andere weg. Hij was meer geïnteresseerd in de vraag hoe hijzelf op dit moment bestond. Brood wordt gemaakt van meel. Voor Boeddha was de belangrijkste vraag hoe meel in de oven in brood verandert. Hoe wij verlicht worden, dat was de kwestie. Om erachter te komen hoe deeg brood werd, maakte hij het steeds opnieuw, tot hij er zeer bedreven in raakte. Dat was zijn oefening. De manier van oefenen waarop wij de nadruk leggen mag dus niet te idealistisch worden. Anders is de kloof te groot en raak je wanhopig.

Onze weg is niet idealistisch. Ergens moeten we wel een ideaal hebben; we moeten ernaar streven brood te bakken dat lekker smaakt en er goed uitziet.  Maar de oefening is gewoon doorgaan, totdat je erachter bent hoe jij in brood verandert. Onze weg kent geen geheimen. Alsmaar zazen beoefenen en jezelf in de oven zetten, dat is onze weg.

Comments are closed.