Het is in onze geest dat wij een onderscheid maken tussen Oost en West; de oosterse filosofische en spirituele ontwikkelingen gaan verder dan de Boeddha en kan niet beperkt blijven tot het boeddhisme. Lao Zi, grondlegger van het Taoïsme en Confusius (Kúng Fu Zhu), grondlegger van het Confucianisme, hebben voor het ontstaan van het boeddhisme een enorme invloed gekregen in het Chinese denken. Beide – Taoïsme en Confucianisme – kunnen getypeerd worden als een richtinggevend kader om tot een vreedzame samenleving te komen. Overeenkomst in deze drie Oosterse stromingen is het streven naar een bepaalde vorm van Levenskunst om de mens – van nature goed – te trainen deze geboortegift ook vorm en inhoud te geven gedurende het leven.
In het westerse gedachtengoed spelen vele stromingen een rol. Ruim voor de geboorte van Christus was er de filosofie: het kritisch denken over het leven en de mens. Wat beweegt de mens en tot hoever kan de mens de werkelijkheid kennen. De grot van Plato geeft aan dat wij de werkelijkheid alleen maar als een schaduw waar kunnen nemen. Geketend achter een muur kan de mens de zon en daarmee het licht op de werkelijkheid niet zien. Ook in de westerse filosofie ging het over een vorm van Levenskunst, een goed mens willen worden. Pas enkele eeuwen na de geboorte van Christus heeft de christelijke kerk invloed gekregen en doofde het belang van de filosofische stromingen uit.
Stoïcijnen bepleiten een dagelijks gewetensonderzoek, om van dag tot dag de vorderingen bij te houden, en ook meditatie. De meditatie juist ook bedoeld om te ‘overdenken’ om niet plots verrast te worden als dingen tegenzitten. Doemdenken is een techniek die in deze stroming thuishoort. Niet om erin te blijven hangen maar om het onderscheid te kunnen maken tussen veranderbaar en dat wat geaccepteerd moet worden als een gegeven. Het overdenken is een voorbereiding om je gemoed niet te laten overspoelen met emoties.
Binnen het Boeddhisme is het begrip Dukkha erg belangrijk. Het betekent ‘dorsten naar’, gehecht zijn aan. Volgens de leer van de Boeddha zitten wij gevangen tussen drie muren van verlangen, afkeer en onwetendheid. Deze muren zorgen ervoor dat het leven vol zit met lijden. Het gaat in het Boeddhisme om het erkennen en accepteren van onze ‘niet-tevredenheid’, dat we de wereld niet kunnen aanpassen aan onze persoonlijke verlangens. Het Achtvoudige pad helpt ons uit die negatieve gevangenis van denken aan, verlangen naar.
Er is dus een sterke verwantschap tussen het Boeddhisme en het Stoïcisme. Beide zijn een goed werkend tegengif tegen het zelfingenomen individualisme van onze tijd. Er zit een oproep in om te werken aan persoonlijke vrijheid en autonomie, tot zelfbeheersing en onthechting en niet tot bevrediging van alle verlangens.
Het gaat niet over het afzweren van alle verlangens maar bij beide stromingen gaat het over het selectieve verlangen. Loskomen van de afhankelijkheid, werken aan het nobele verlangen tot verbetering en tot vergroting van het mededogen, de compassie. Je eigen denken is de grens van jouw cirkel waarbinnen naar jezelf en naar anderen liefde gevoeld kan worden. Dat is de training op het kussen.